Splitsen in zinsdelen
Zinsontleding is heel belangrijk in elke taal. De zin ontleden wil zeggen dat je hem verdeelt in verschillende zinsdelen waaruit hij is opgebouwd.
Ieder zinsdeel heeft zijn eigen naam. Om te weten welke woorden een zinsdeel vormen kan je de woorden verplaatsen in een zin.
Bijvoorbeeld:
Het woord 'Lien' kan je makkelijk verplaatsen en is dus een zinsdeel.
Het woord 'belt' kan je makkelijk verplaatsen en is dus ook een zinsdeel.
Het woord 'elke' en 'zaterdagavond' kan je niet verplaatsen en zin dus geen zinsdelen.
De woordgroep 'elke zaterdagavond' kan wel verplaats worden en is dus een zinsdeel.
Ieder zinsdeel heeft zijn eigen naam. Om te weten welke woorden een zinsdeel vormen kan je de woorden verplaatsen in een zin.
Bijvoorbeeld:
- Lien belt elke zaterdagochtend.
- Belt Lien elke zaterdagochtend?
- Elke zaterdagochtend belt Lien.
Het woord 'Lien' kan je makkelijk verplaatsen en is dus een zinsdeel.
Het woord 'belt' kan je makkelijk verplaatsen en is dus ook een zinsdeel.
Het woord 'elke' en 'zaterdagavond' kan je niet verplaatsen en zin dus geen zinsdelen.
De woordgroep 'elke zaterdagavond' kan wel verplaats worden en is dus een zinsdeel.
De zin
Er bestaan 2 verschillende zinnen. Zo heb je de enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Een enkelvoudige zin gaat maar over 1 ding. Een samengestelde zin gaat over meer dan 1 ding.
Bijvoorbeeld:
Een enkelvoudige zin gaat maar over 1 ding. Een samengestelde zin gaat over meer dan 1 ding.
Bijvoorbeeld:
- Hij kwam te laat in de les ( = enkelvoudige zin)
- Hij kwam te laat in de les en was zijn taak vergeten (= samengestelde zin)
De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in een zin. Dit wordt samen met het onderwerp gebruikt.
Om de persoonsvorm te vinden, kan je een ja/nee-vraag stellen. De persoonsvorm komt dan helemaal vooraan in de zin.
Bijvoorbeeld:
Om de persoonsvorm te vinden, kan je een ja/nee-vraag stellen. De persoonsvorm komt dan helemaal vooraan in de zin.
Bijvoorbeeld:
- De studenten leren vanavond voor hun toets.
- Ja/nee vraag: Leren de studenten vanavond voor hun toets?
- 'leren' staat vooraan in de zin en is dus de persoonsvorm
Het onderwerp
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin. Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm dus het werkwoord.
Om het onderwerp te vinden kan je een 'wie of wat vraag' stellen.
Bijvoorbeeld:
Om het onderwerp te vinden kan je een 'wie of wat vraag' stellen.
Bijvoorbeeld:
- De student schrijft een verslag.
- Wie of wat vraag: wie of wat schrijft een verslag?
- De student is het onderwerp.
Makkelijke manier om zinnen te maken
De makkelijkste manier om zinnen te maken is om steeds te vertrekken vanuit onderwerp, dan de persoonsvorm en daarna de rest van de zin.
Bijvoorbeeld:
Bijvoorbeeld:
- De student (= onderwerp) leert (= persoonsvorm) voor de toets (= rest van de zin)
- De studenten (= onderwerp) vertrekken (=persoonsvorm) morgen op stage (= rest van de zin)
Interessante website
Via de volgende website kan je meer informatie vinden over zinsbouw.
https://zichtbaarnederlands.nl/zn/
https://zichtbaarnederlands.nl/zn/